Sociologische paradigma
Het begrippenpaar actor versus structuur is gebaseerd op het inzicht dat het maatschappelijk gebeuren zich afspeelt op verschillende niveaus van de werkelijkheid. Het microniveau in de sociale werkelijkheid is dat van de individuen en hun sociale relaties. Het macroniveau is dat van de globale samenleving. Hier tussenin ligt het mesoniveau, het vlak waarop sociale groepen zich bevinden. De actorbenadering gaat uit van de individuele leden.de structuurbenadering gaat uit van sociale gehelen.
Het tweede begrippenpaar is conflict versus consensus. De consensus gaat ervan uit dat het sociale gebeuren is gericht op het bereiken van een evenwichtstoestand. Het conflictperspectief ziet in de samenleving groepen en individuen strijd leveren om de beschikbare middelen. Bij combineren komen we tot een typologie van paradigma’s in de sociologie.
Structuren; sociale gehelen | |||
Conflict; strijd | (neo)marxisme | Structureel functionalisme | Consensus; evenwichtstoestand |
Sociale ruil | Interactionisme | ||
Actoren; individuele leden |
Voor de interactionisten moeten verklaringen voor de sociale werkelijkheid niet van buitenaf worden gezocht, maar vanuit het sociaal handelen van de deelnemers zelf. Elk samenlevingsverband is een betekenisvolle constructie door de deelnemers.
De grondleggers zijn Weber (sociaal handelen) en Mead (sociale interactie). Volgens Weber moeten sociologen proberen de wereld op een zelfde manier te bekijken als de mensen die ze bestuderen. Mead stelt dat de ontwikkeling van de individuele persoonlijkheid en van de sociale persoonlijkheid onderling zijn verweven. De mens heeft het vermogen zichzelf als het voorwerp te nemen van handelen en denken. Hij noemt dit het zelf. Dit zelf refereert aan een uniek geheel van kenmerken, gedragingen en houdingen waardoor de ene persoon zich van de andere onderscheidt. Het sociale zelf doorloopt een aantal fasen. Door betekenisvolle anderen waarop een kind zich richt ontstaat het persoonlijke en subjectieve zelf. Door nadere oriëntatie op de veralgemeende andere, komt het groepszelf tot stand. Uiteindelijk wordt het eindproduct gevormd. Dit bestaat uit het ik en het mij. Het ik is het deel dat direct antwoordt op de buitenwereld en zijn houding tegenover anderen in vrijheid en op eigen initiatief bepaalt. Het mij is de persoon die zich bewust is van zichzelf als object, als neerslag van de sociale houdingen die werden aangeleerd en overgenomen.
Blumer introduceerde de naam symbolisch interactionisme. Hij probeerde Meads inzichten tot een samenhangend stelsel uit te werken. Mensen kunnen zichzelf als voorwerp zichzelf nemen. Door deze interactie wordt bemiddeld tussen de toestand waarin mensen zich bevinden en hun gedrag. Hun gedrag wordt dus bepaald door de definitie van de waargenomen toestand. De sociale werkelijkheid wordt steeds opnieuw geconstrueerd. De sociale orde is een proces van continue creatie.
Interactionisme samengevat:
- Het menselijk handelen wat betreft alle elementen uit de werkelijkheid is gebaseerd op de betekenissen die deze elementen voor de mens bezitten.
- De betekenis van deze sociaal relevante elementen wordt afgeleid uit de sociale interactie die de mens met zijn medemens onderhoudt. Betekenissen zijn sociale producten.
- De betekenissen worden gebruikt en veranderd door een verklaringsproces. Dit proces bestaat uit twee componenten:
- De handelende persoon moet dingen die een betekenis hebben aanwijzen. Dit is communicatie met zichzelf.
- De persoon komt zo tot het gebruiken van betekenissen, die instrumenten zijn voor het oriënteren en vormen van de handeling.
Garfinkel definieerde de entomethodologie. Dit is het onderzoek naar de rationele eigenschappen van indexicale uitdrukkingen en andere praktische handelingen als contingent voortdurende vervullingen van de georganiseerde kunstige praktijken van het alledaagse leven. Etno verwijst naar de voorraad alledaagse kennis waarover iemand beschikt. Methodologie verwijst naar de methoden die mensen gebruiken om hun bedoelingen en betekenissen kenbaar te maken en dit vooral in hun gesprekken en omgang met elkaar. De sociale werkelijkheid moet worden gezien als een voortdurend proces van interactie, doorheen hetwelk de deelnemers met elkaar betekenisvol communiceren. Er bestaat een morele orde die de basis vormt voor de sociale organisatie. Deze wordt aanvaard door de deelnemers en bepaalt hun sociale werkelijkheid.
Aanhangers van het begrip sociale ruil vatten de sociale werkelijkheid op als een geheel van ruilprocessen tussen mensen. Mensen worden hierin gedreven door eigenbelang. Dit paradigma kent twee stromingen. De individualisten leggen de nadruk op de directe ruilverhouding tussen individuen. Bij de collectivisten staat indirecte ruil centraal. Volgens Homans kan een samenlevingsverband niet worden herleidt tot een sociaal systeem. Hij stelt; hoe frequenter individuen met elkaar interacteren, hoe meer ze een samenhangende groep gaan vormen. Hij stelde dat de basisbeginselen van de sociologie niets meer zijn dan het toepassen van psychologische inzichten. Boze.
De belangrijkste conclusie van Blau is het beginsel van het miste belang. De deelnemer die het minste te verliezen heeft bij het afbreken van een ruilrelatie, heeft de bovenhandel in die relatie.
De sociale context wordt in dit paradigma buiten beschouwing gelaten. Volgens Burns moeten deze wel meegerekend worden. Durkheim stelde; in geen enkel soort van samenleving is de directe ruil een belangrijk bindend element, maar naarmate de arbeidsverdeling vordert, groeit wel het belang van de indirecte ruil. Mauss probeerde de ruil binnen deze opvatting te plaatsen. De sociale feiten moeten worden opgevat als manifestaties van het groepsleven. Voor Lévi-Strauss is het zo dat personen handelen zonder dat ze zich bewust zijn van de diepere, elementaire structuren van het sociale leven.
Het structureel functionalisme borduurt voort op het organicisme. Emile Durkheim is de voorvader.
- De verklaring van het sociale leven moet worden gezocht in de sociale verschijningen zelf.
- De samenleving is een entiteit die niet volledig tot de individuele leden kan worden teruggevoerd.
- De samenleving is een plaats in de morele orde. Deze morele orde is regulerend en wordt van de ene op de andere generatie doorgegeven.
De structureel functionalisten willen het voortbestaan van bepaalde structuren verklaren uit hun functie bij het oplossen van andere structuren of van het gehele systeem.
- Elk deel van het sociaal systeem is functioneel voor het hele systeem
- Alle gestandaardiseerde sociale of culturele vormen zijn functioneel voor de continuïteit van het samenlevingsverband
- Bepaalde instituties zijn onmisbaar
- Het totale systeem zal neigen naar stabiliteit of overleving
Talcott Parsons heeft de uitgangspunten van het structureel functionalisme het meest consequent uitgewerkt. De samenleving is een complex systeem. Elk sociaal systeem moet aan vier functionele vereisten voldoen.
- Adaptation: aanpassing wijst erop dat elk systeem controle moet hebben over zijn omgeving, teneinde hulpmiddelen te verwerven voor het overleven van zijn leden.
- Goal attainment: doelrealisatie duidt op de behoefte van elk systeem aan collectieve doelstellingen, waarnaar de sociale activiteiten kunnen worden gericht..
- Integration: integratie heeft betrekking op de coördinatie en onderlinge afstemming van de delen van het systeem, voor de regeling van conflicten.
- Latency (patroonbehoud): het fundamentele waardepatroon van de samenleving moet worden gehandhaafd.leden moeten ertoe worden aangezet de hun toegewezen rollen te spelen en de waarden te respecteren.
Elk samenlevingsverband moet geïnstitutionaliseerde oplossingen vinden om te overleven.
| Middelen | Doeleinden |
Extern | Adaptation | Goal attainment |
Intern | Latency | Integration |
Deze normen worden geschraagd door het centrale waardensysteem van een samenleving. In een goed functionerende samenleving bestaat consensus over deze waarden.
R. K. Merton relativeert de drie postulaten van het functioneel realisme. Specifieke systemen dragen niet altijd bij tot het instandhouden van het hele systeem. Niet ieder maatschappelijk verschijnsel vervult een functie. Het is niet zo dat bepaalde onderdelen onmisbaar zijn voor het voortbestaan van een maatschappelijk systeem. Telkens moet empirisch worden vastgesteld of diverse sociale fenomenen wel een positieve functie vervullen voor het systeem. Hij onderscheidde manifeste en latente functies. Manifeste functies zijn de objectieve gevolgen die bijdragen tot de bijsturing of aanpassing van het systeem die bedoeld en onderkent zijn door de deelnemers aan het systeem. De latente functies zijn de onbedoelde en niet onderkende gevolgen.
| Manifest | Latent |
Functioneel | Draagt bij tot de stabiliteit van het systeem en is bedoeld | Draagt bij tot de stabiliteit van het systeem, maar is niet bedoeld |
Disfunctioneel | Werkt destabiliserend op het systeem en is ook zo bedoeld | Werkt destabiliserend op het systeem, maar is niet bedoeld |
Iets dat sociologisch functioneel is, wil niet zeggen dat het ook nastrevenswaardig of moreel is.
Niklas Luhmann droeg bij aan de integratie van structuur en handelen. Hij wijst het uitgangspunt van Parson af. In een functioneel gedifferentieerde maatschappij is een eenheidsstructuur niet levensvatbaar. Luhmann brengt naast integratie, orde en structuur ook conflict, verandering en proces mee. Ook is hij het niet eens met de stelling van Parson dat wanneer bepaalde onderdelen van een sociaal systeem niet functioneren, dat systeem ophoudt te bestaan. Hij introduceert Merton’s idee van functionele alternatieven en doorbreekt het noodzakelijk verband tussen elk deelsysteem en het behoud van het systeem. Communicaties spelen de hoofdrol. Mensen zijn een noodzakelijke omgevingsvoorwaarde voor het sociale gebeuren. Mensen communiceren niet. De geslotenheid van de verschillende systemen die deel uitmaken van de mens, sluit direct contact van mens tot mens uit. Communicatie is een zelfstandig proces met een eigen dynamiek. Ze is het product van het sociale systeem.
De mens kan niet communiceren, enkel de communicatie kan communiceren.het is een drievoudig selectieproces. Informatie, mededeling en begrip worden gecombineerd. Luhmann onderscheidt vier soorten van systemen.
- Machines
- Organismen
- Psychische
- Sociale
Vervolgens onderscheidt hij drie zingevingsdimensies:
- Zakelijk: wat gebeurt
- Sociale: wie de zaken thematiseert
- Tijdelijke: wanneer iets gebeurt
Het systeem verwerft een eigen identiteit door de grenzen tussen zichzelf en de omgeving in stand te houden. Luhmann beklemtoont het verschil tussen een sociaal systeem en de omgeving. Interne systeemdifferentiatie is de reproductie binnen het sociale systeem van de differentiatie met zijn omgeving. Er moet ook aandacht worden besteed aan de differentiatie zelf. Het begrip systeemdifferentiatie wordt aangevuld met dat van systeemcomplexiteit.
Sociale systemen hebben een tijdelijke aard. Het selectieproces is een contingent samenspel van variatie, selectie en stabilisering. Selectie verwijst naar de regulering van communicatieprocessen. Variatie staat voor de reikwijdtes in de communicaties. Stabilisering verwijst naar het bijhouden, voortzetten of reproduceren van communicatie.
Binnen het conflictsociologisch paradigma bestaat een grote variëteit. Marx kende een dominante positie binnen deze traditie. Er heerste geen overeenstemming over de term conflict. Structurele conflicten zijn conflicten die ingebakken zijn in de maatschappelijke ordening.
De kern van Marx is dat arbeid de eerste historische daad is. Het arbeidsproces wordt gedefinieerd als elk proces van omvorming van een voorwerp tot een product, door menselijke activiteit en met behulp van werktuigen. Het geheel van voorwerp en arbeidsmiddelen noemt Marx de productiemiddelen. De arbeid is de menselijke activiteit. De productiekrachten worden gevormd door het geheel van de productiemiddelen en van de arbeidskracht van de arbeiders. Technische productieverhoudingen betreffen de manier waarop de productie technisch wordt georganiseerd. Sociale productieverhoudingen zijn de verhoudingen die totstandkomen tussen de bezitters van productiemiddelen en de directe producenten binnen een bepaald productieproces.