klassensysteem
Met de industriële revolutie heeft zich een opener stratificatiestelsel ontwikkeld Þ het klassensysteem. Hier is de sociale ongelijkheid in belangrijke mate is gebaseerd op de kansen die aan de leden v/d maatschappij worden geboden in het economisch leven. Het klassensysteem is een relatief open systeem.
Er zou zelfs geen sprake zijn van duidelijk van elkaar gescheiden sociale klassen, maar de soc. stratificatie zou bestaan uit een continuüm van soc. posities van laag naar hoog.
· ‘Sociale klasse’:
1) Visie MARX:
SOCIALE KLASSEN= collectiviteiten wiens leden op eenzelfde wijze in relatie staan tot de productiemiddelen (dus een gelijkaardige rol vervullen binnen het economisch productiestelsel).
De sociale klasse wordt omschreven a.h.v. een objectief en subjectief criterium:
- objectief criterium: positie binnen het economisch productiestelsel Þ sociale klassenbelangen: belangen die het individu heeft, wat het gevolg is v/h behoren tot een bepaalde klasse. De ontwikkeling van klassen is pas op gang gekomen op ogenblik dat er een surplus aan goederen mogelijk was: agrarische gemeenschappen.
- subjectief criterium: klassenbewustzijn Þ de mate waarin een gegeven sociale klasse zich bewust is van haar positie binnen het sociale stratificatiestelsel:
- “klasse an sich”: een collectiviteit van personen die een aantal objectieve eigenschappen delen maar geen motivatie beschikken om hun positie te verbeteren
Þ spelen geen rol in de sociale evolutie v/d maatschappij. Zij vormen geen belangengroep en kunnen dus niet beschouwd worden als een echte sociale klasse.
Het is een collectiviteit die handelt en de sociale werkelijkheid percipieert, volgens de waarden en normen die functioneel zijn voor de stabiliteit v/d dominerende klasse.
voorbeeld: De arbeidersklasse zolang ze denkt dat de waarden, normen en belangen die de investeerders naar voren brengen universele zijn.
- “klasse für sich”: klassenbewustzijn
de klasse is zich bewust v/h feit dat ze dezelfde positie innemen als dat ze dezelfde belangen hebben in de maatschappij Þ gaan denken in termen van klassenstrijd. Gestreefd naar een positieverbetering en zodoende wordt er bewust een belangengroep gecreëerd, een reële sociale klasse.
=> Marx voorspelde dat het proletariaat mettertijd het karakter zou verwerven v/e Klasse für sich (klassenbewustzijn)
2) Visie RALF DAHRENDORF:
Maatschappelijke transformaties die om uitleg vroegen: o.a. hoe sociale klassen ook in communistische landen konden bestaan (China, Rusland).
Hij aanvaardde de conflictsociologische benaderingswijze van Marx maar streefde naar het formuleren v/e meer abstracte en dus meer algemeen toepasbare theorie.
Volgens hem golden Marx’ ideeën wel voor de beginfase v/h industrialisatieproces maar niet langer voor de moderne geïndustrialiseerde maatschappij, waarin de tegenstellingen tussen arbeiders en werkgevers een duidelijk geïnstitutionaliseerd karakter zijn.
Kritiek op Marx:
- Marx had onvoldoende aandacht voor de scheiding tussen beheer en bezit van productiemiddelen
- Verdere ontplooiing kapitalisme => differentiatie v/d arbeidersklasse i.p.v. homogenisatie
versplintering van de sociale klassenstructuur in 3 heterogene groepen:
- laaggeschoolde/ halfgeschoolde/geschoolde arbeiders
- nieuwe middenklasse
- managers/kapitalisten
- Het was fout dat het klassenconflict zou uit de hand lopen en leiden tot transformatie v/d samenleving: werd geïnstitutionaliseerd via onderhandelingen tussen werknemers- en werkgeversorganisaties => CAO’s
- Ook in bezitloze samenlevingen bestaan klassen Þ klassenbegrip herformuleren tot meer abstract en bruikbaar begrip. Hoe? Term ‘bezit’ vervangen door het concept ‘gezag’
Algemene uitgangspunt = Gezag, is abstracter dan bezit en vormt dus een beter criterium bij het afbakenen van sociale klassen:
SOCIALE KLASSEN = een collectiviteit van personen die binnen een bepaalde activiteitensfeer v/d samenleving een aantal manifeste en latente belangen gemeen hebben, belangen die voortkomen uit de positie die wordt ingenomen binnen de gezagsstructuur.
Gezag is het recht om macht uit te oefenen. De huidige maatschappij is vrij complex.
OPM: Er zijn dus ook klassenconflicten die niet noodzakelijk hun oorsprong vinden in eigendomsrelaties. Bezit vormt niet de enige vorm van macht.
voorbeeld: arbeiders leggen zich neer bij de beslissing van managers v/h bedrijf, alhoewel deze managers niet de eigenaar zijn v/h bedrijf.
In elke collectiviteit zijn er 2 soorten belangengroepen:
- zij die gezag uitoefenen
- zij die gezag ervaren
Onderscheid volgens het bewustzijn:
- ‘quasigruppen’: men is zich binnen die groepen niet bewust dat men een aantal gemeenschappelijke belangen heeft.
- reële belangengroepen: groepen die zich bewust zijn dat men een aantal gemeenschappelijk belangen heeft Þ basis voor echte sociale klasse.
Toepassingsvoorbeeld:
Kapitalistische ondernemer maakt plaats voor: aandeelhouder en bedrijfsleider.
- De vroegere ondernemer was tegelijk eigenaar als bestuurder.
zijn gezag was gebaseerd op de controle over de productiemiddelen, als onderdeel van eigendomsrechten
- De aandeelhouder is eigenaar maar heeft geen plaats in de formele gezaghiërarchie.
- De bedrijfsleider heeft wel een plaats in de gezagshiërarchie maar is geen eigenaar.
zijn gezag is gebaseerd op enerzijds gedelegeerd eigendomsrecht (met aandeelhouder) en anderzijds in consensus met zij die aan zijn gezag zijn onderworpen.
(hij moet rekening houden met wensen/belangen ondergeschikten)
Kritieken op Darhendorf:
Positief:
- klassenconflicten moeten niet noodzakelijk oorsprong hebben in eigendomsrelaties
- een waaier van klassenconflicten kunnen nu opeens op een interessante manier theoretisch worden geïncorporeerd.
- Als gezag centraal staat en het belang van bezit verdwijnt Þ ruim kader voor moderne samenlevingen
Negatief:
- niets meer te maken met zuivere conflicttheorie (door gezag centraal te stellen). Er moet een normatief kader aanwezig zijn waarop gezagsuitoefening is gebaseerd: gezag is een vorm van gelegitimeerde machtsuitoefening.
- verhoudingen hebben niet te maken met conflict, maar met consensus.
3) Visie ERIK OLIN WRIGHT:
kenmerk sociale organisatie in kapitalistische samenleving:
3 onderling verbonden dimensies, bepalen de verhoudingen tss de klassen en staan in rechtstreeks verband met de ongelijke distributie van de controle over 3 soorten kapitaal =
- monetair kapitaal: alle investeringen in economische productie
- fysiek kapitaal: productiemiddelen zelf
- arbeidskapitaal: alle arbeidsactiviteiten rechtstreeks verbonden met het productieproces
kenmerken:
- dominantie en onderwerping: omdat steeds onderscheid kan gemaakt worden tussen zij die controleren en zij die uitgesloten worden van controle.
- ze kunnen niet autonoom van mekaar bestaan en zijn hiërarchisch gerangschikt:
het monetaire bepaalt grenzen waarbinnen productiemiddelen kunnen ontplooien en deze bepalen op hun beurt de ruimte waarbinnen controle over arbeid zich kan ontwikkelen
positief: vergelijkend onderzoek is mogelijk
negatief: enkel soc. organisatie van economische productie waardoor hij voorbijgaat aan stratificerende processen
laat niet toe om groepen te bestuderen die buiten het economisch proces staan.
4) Visie WEBER (Multidimensionale benadering):
Marx en Darhendorf een Þ unidimensioneel karakter: 1 factor als basis van sociale klasse.
Dit wordt in vraag gesteld door Weber.
Structurele hiërarchieën (3) zijn te herkennen in 3 domeinen van het maatschappelijk leven:
(1) Klasse (economische sfeer v/d maatschappij)
- samengesteld uit personen met gelijke levenskansen, die levenskansen bepalen in hoeverre men toegang zal hebben tot schaarse middelen. (materiele goederen, kennis,…).
- de relatieve positie klasse bepaald door de marktsituatie: V en A van groepen van personen die over specifieke eigenschappen beschikken.
- sociale categorie: de indeling van personen op basis van een criterium.
voorbeeld: bij sterke ICT groei als, grote V naar informatici.
(2) Status (sociale sfeer v/h maatschappelijk leven)
- positieve of negatieve beoordeling v/h prestige dat aan een persoon of groep toevalt.
voorbeeld: filmster, in onze samenleving sterk positief beoordeeld.
- consensus over relatieve status, ze wordt toebedeeld door de sociale omgeving en hangt af v/d dominerende waarden i/e bepaalde maatschappij voor een gegeven tijdsperiode.
- zijn meer echte gemeenschappen, samengehouden door kenmerkende levensstijl en prestige.
- stratificerende processen tss economische en sociale zijn met elkaar verbonden en toch autonoom, ze gaan vaak tegen elkaar in omdat de werking van de markt een bepaalde statusorde kan bedreigen.
voorbeeld: Franse Revolutie, bepaalde groep die eenmaal status heeft verworven langs zekere prestaties, zal de kans beperken dat anderen eveneens in die statusgroep worden opgenomen = uitsluiting.
(3) Belangengroepen (legale sfeer van de maatschappij)
- personen die d.m.v. gezamenlijk geplande/georganiseerde actie inzetten voor realisatie van bepaalde doelstellingen/interesses/delen van achtergronden/…
voorbeeld: politieke partijen, lobbygroepen,…
- aangezien ze bewegen in de legale sfeer van de maatschappij komen ze slechts enkel voor in samenlevingen met staatsstructuur
Macht word bepaald door positie die mensen innemen op elk van de 3 statusladders
5) Statusinconsistentie/Statusincongruentie/Statusdiscrepantie (LENSKI)
- persoon niet altijd gelijkwaardige positie inneemt in verschillende statusrangorden.
voorbeeld: Marokkaanse immigrant (laag) die een neurochirurg (hoog) is.
- is gevolg v/h feit dat individu mobiel is geweest op 1 statusdimensie maar niet op de andere.
voorbeeld: kan eigen zijn aan zekere beroepen: beroepen met hoge status maar waarmee een relatief laag inkomen gepaard gaat. (en omgekeerd)
- verder dan een louter theoretische formulering v/h fenomeen, maakte het een meetbaar begrip en baande zo de weg voor empirisch onderzoek waarbij statusinconsistentie als determinerend werd gebruikt ter verklaring v/e aantal gedragskenmerken
Þ statusinconsistentie veroorzaakt voor de persoon in kwestie een onaangename situatie:
men ervaart een conflict i/d verwachtingen van anderen omtrent zijn gedrag. Daardoor wordt de omgang met anderen zonder spanningen virtueel onmogelijk. Om die spanningen te vermijden kan de persoon op verschillende wijzen reageren: isoleren, verhoogd mobiliteitsstreven, politiek progressisme, vooroordelen,…
2 methodes om statusinconsistentie te identificeren:
(1) positioneel inconsistentiemodel: de onderzoeker legt de criteria vast
hoe? zal bepaald worden wanneer de inconsistentie zich voordoet.
Door vergelijking van posities door individuen ingenomen op een reeks van statushiërarchieën wordt (volgens de criteria) de statusinconsistentiegraad vastgelegd.
(2) sociaal-psychologisch inconsistentiemodel: wordt nagegaan of proefpersonen een toestand van incongruentie tussen de verschillende rangordes percipiëren.
voorbeeld: statusinconsistentie vaststellen door vragen te stellen zoals: “Vindt u dat u genoeg verdient”? JA ® statusconsistentie – NEE ® statusinconsistentie.
Men gaat dus de evaluaties v/d onderzochte personen betrekken bij het onderzoek.
De perceptie aanwenden als gedragsbeïnvloedende factor Þ niet iedereen is zich immers bewust v/d toestand van statusinconsistentie waarin hij zich volgens het positioneel model, zou kunnen bevinden.
=> Gevolg: er kunnen verschillen zijn afhankelijk van welk model men toepast.