De Socialisatie
Omschrijving
Socialisatie:
o Het proces waarbij een persoon de gewoonten, waarden en normen, kennis en bedrevenheden van een gegeven groep of maatschappij aanleert, om in die groep of gemeenschap te kunnen functioneren
Het socialisatieproces bereidt dus voor op het maatschappelijk leven
Socialisering:
o De continuïteit van de maatschappelijke organisatie van een gemeenschap
o Een persoon opgenomen in een gemeenschap en verwerft het vermogen om rollen aan te leren
Individu kan zich aanpassen aan de nieuwe sociale omgeving
o Begrip wordt gebruikt mbt de kinderjaren
Continu proces, maar de primaire socialisering (in de kinderjaren) staat centraal
De belangrijkste socialisatietheorieën
De studie van de ontwikkeling van de mens als sociaal wezen
o De centrale vraag is hoe kinderen een identiteit ontwikkelen in relatie tot hun sociale omgeving
Die ontwikkeling verloopt als een sociaal leerproces
Moet worden gezien met het oog op de sociale interactie tussen het kind en zijn / haar omgeving
Socialisatie wordt ook getypeerd als het proces waardoor mensen sociaal gewaarde persoonlijkheidskenmerken verwerven
George Herbert Mead
George Herbet Mead:
o Gaf antwoord op een aantal kernproblemen die uit de evolutietheorie voortvloeiden
o Mensen = rationeel handelen:
Het bereiken van een doel
De middelen juist uitkiezen
Optimaal doel proberen bereiken
o Het behaviorisme is een psychologische school die beweert dat introspectie niet de basis kan zijn voor het verwerven van kennis over de mens
Introspectie:
Een methode die bestaat uit het beschouwen van de eigen gedachten, gevoelens en zintuiglijke percepties om zo – via zelfonderzoek – tot kennis te komen
Enkel de studie van waarneembare, observeerbare handelingen kan kennis opleveren
De experimenten van Pavlow maakten klassieke conditionering bekend
Een belangrijk aspect in het behaviorisme is conditionering
Wanneer honden voedsel in hun mond hebben, scheiden ze speeksel af. ‘Voedsel in de mond hebben’ wordt aangeduid als een niet – geconditioneerde stimulus. ‘Speeksel afscheiden’ is een niet – geconditioneerde respons
Wanneer het aanbieden van voedsel iedere keer aan het luiden van een bel gekoppeld wordt, dan zal de hond na een tijd bij het horen van de bel speeksel afscheiden
‘De bel’ is de geconditioneerde stimulus, ‘het speeksel afscheiden’ wordt de geconditioneerde respons
Klassieke conditionering
Operante conditionering:
Houdt verband met de min of meer permanente gedragsveranderingen die met de gevolgen van een bepaald gedrag samenhangen
Positieve gevolgen / negatieve gevolgen
Gedrag met een positief gevolg => zal versterkt worden
Gedrag met een negatief gevolg => zal meestal niet herhaald worden
Bv wanneer iemand zich op een bepaalde manier gedraagt, bv het gras afrijdt, en hiervoor door haar / zijn ouders beloond wordt, dan versterkt de beloning de handeling.
De wisselwerking tussen organisme en omgeving erg belangrijk
Operant: verwijst naar handelen dat inwerkt op de omgeving met de bedoeling een bepaald resultaat te verkrijgen
Bv met mensen praten, problemen oplossen of voorwerpen manipuleren
o Twee grote verschillen het sociaal behaviorisme van Mead en het klassieke behaviorisme:
Mead:
Handeling in haar natuurlijke context
Delen die niet voor externe observatie zichtbaar zijn worden wel in de analyse betrokken
Klassiek:
Laboratoriumsituatie
Delen die niet voor externe observatie zichtbaar zijn worden niet in de analyse betrokken
o Mead verzet zich dus tegen een behaviorisme dat met het innerlijke van de mens geen rekening houdt
o Zelfbewustzijn ontstaat door sociale interarctie
De centrale vraag bij Mead is dus de vraag naar het ontstaan van het bewustzijn of mind
Element bewustzijn:
De mogelijkheid tot denken of redeneren, het bestaan van intelligentie
Het menselijk bewustzijn mag niet beschouwd worden als een voorwaarde voor interactie, maar is het gevolg van de interactie
A. De conversation of gestures
o Gestures:
De fysieke gebaren en/of vocale uitingen, die aankondigen wat zal volgen
Geen sprake van communicatie (want geen betekenis)
Hebben wel een sociaal karakter want het lokt de aangepaste reactie uit
De lichamelijke bewegingen
Symbolen zonder betekenis
B. Significant gestures
o Significant gestures:
De betekenis van de gesture interpreteren => symbolen met betekenis
Symbolen met betekenis en deze kunnen interpreteren (communicatie)
Betekenis ontstaan doorheen de interactie
De mens heeft geleerd om te antwoorden met een passende respons
Bv Handdruk: een teken van begroeting, de reactie van de ander kan geanticipeerd worden
Belang van taal
C. Role – taking
o Men moet de significant gestures van anderen interpreteren via de uitgestelde respons <> reflex, men heeft daarvoor een korte overstap nodig naar het gezichtspunt van de andere
Zo kan men het symbool van de andere interpreteren en er gepast op reageren
o In de mate dat het kind door interactie met de sociale omgeving en door middel van de taal een denkvermogen heeft ontwikkeld en tegelijkertijd in staat is tegenover zichzelf te reageren vanuit een extern standpunt
Zal het zich langzamerhand een beeld vormen van zichzelf (zelfbewustzijn)
o De totstandkoming van het zelfbewustzijn is een sociaal proces (leidt uiteindelijk tot de volwassenheid)
o De ontwikkeling van het zelfbewustzijn gebeurt in 3 fases
Imitatie:
0 tot 3 jaar
Puur nabootsen, zonder te begrijpen wat het kind doet
Bereidt het kind voor op role taking
Aanloop tot het eigenlijke playstadium
Play stage:
3 tot 6 jaar
Het gedragspatroon van anderen overnemen in het spel
Bv Een kind met een pop “moedertje” speelt
Door de rol van iemand anders (de significante andere) te vervullen (role taking) leert het kind zichzelf te zien vanuit een extern standpunt en leert het zichzelf tot object van zichzelf te nemen
Onderscheid tussen zichzelf en de rol die het kind speelt => het zelfbewustzijn ontwikkelen
Game stage:
Vanaf 7 jaar
Impliceert al meer georganiseerde sociale activiteiten
Het kind leert rekening te houden met meerdere anderen tegelijkertijd en dan meer bepaald met de attitudes en rollen van alle anderen die bij een bepaalde georganiseerde activiteit betrokken zijn
Bv bij voetbal zijn er meerdere rolverwachtingen (spelers, scheidsrechters en supporters), maar er zijn ook algemene waarden en normen (fair – play en samenwerking)
Role taking “Taking the rol of the other” generalized other
Generalized other:
De andere – in – het – algemeen
De rollen van de leden van allerlei georganiseerde groepen (bv het gezin, de jeugdbeweging, de school)
Opdeling van het zelfbewustzijn: SELF = ME + I
ME:
Het gesocialiseerde aspect van de persoonlijkheid
De afspiegeling van de maatschappij (de houding die de maatschappij als norm oplegt)
Voelt aan als logisch, normaal
I:
Autonome gedeelte (persoon niet altijd berekenbaar)
Het strikt individuele, niet gesocialiseerde element van de persoonlijkheid
Impulsieve, creatieve, volledig spontane en autonome gedeelte
Weinig constant, vluchtig
Reageert op het ME
Samenvattend:
o Het socialiseringsproces als een sociaal leerproces
o Menselijk gedrag = hoofdzakelijk aangeleerd gedrag
o Mead erkent het biologische aspect van de identiteit (I), maar voegt eraan toe dat het de ME is die de impulsen van de I opvangt
o ME beheerst het menselijke gedrag
o Zelfbewustzijn is een dynamisch, geen statisch gegeven
o Kinderen hebben interactie nodig voor de ontwikkeling van hun intelligentie
Kinderen die geen stimuli krijgen via sociale contacten hebben meestal een mentale achterstand
o Nood aan een harmonische context <> indien omgeving te chaotisch, is er geen ontwikkeling van de SELF (structurele ambivalentie: tegenstrijdige eisen die gesteld wordenaan personen)
Jean Piaget
Een theorie over de ontwikkeling van het denken bij kinderen
o Volgens hem is zijn theorie universeel
De ontwikkeling van het denken zou in alle culturen identiek verlopen
o ‘Operationeel’ betekent:
De capaciteit tot redeneren en / of abstract denken
De ontwikkeling van het denken bij kinderen gebeurt in 4 fases:
o Het sensorimotorische stadium:
0 tot 2 jaar
Begrijpen is in dit stadium beperkt tot een direct contact met de omgeving
Gebaseerd op primaire contactvormen (zuigen, aanraken, luisteren)
Objectpermanentie bestaat nog niet
De realiteit bestaat voor hen enkel uit die ze permanent zien
Egocentrisch (zien de wereld vanuit hun eigen positie)
Geen andere wereld
Geen sociale relaties
Geen andere gezichtspunten
Geen abstract denken
o Het preoperationele stadium:
2 tot 7 jaar
Men gebruikt symbolen, maar men begrijpt ze nog niet echt
Bv Als het water uit een lange smalle vaas overgegoten wordt in een vaas met een identiek volume, maar een bredere basis, dan zal het kind zeggen dat er minder water is. Het begrip volume kan men nog niet begrijpen
Nog geen role taking
Bv Kinderen in groep kunnen niet beschrijven hoe een voorwerp eruitziet vanuit de ogen van een kind dat een tegenovergestelde plaats inneemt
o Het concreet – operationele stadium:
7 tot 12 jaar
Een toename van de redenaarcapaciteit
Symbolen en typificaties (begrip van aantal, oorzaak – gevolg, snelheid)
Role taking (verschillende gezichtspunten, deelnemen aan ploegsporten)
Blijft toegepast, context gebonden
Geen abstracte begrippen (waarheid, eerlijkheid, rechtvaardigheid)
o Het abstract of formeel operationele stadium:
Vanaf 12 jaar
Het toepassen van abstracte principes
Tot een besluit komen op basis van algemene principes
Een abstract probleem oplossen
Oordelen over goed en kwaad (verontwaardiging)
Niet elke volwassene bereikt deze laatste fase
Sigmund Freud
Basis van de ontwikkeling van de psychoanalyse = Freud
o Doel:
Inzicht krijgen in het emotionele leven van mensen door hen vrij te laten praten over emoties
o Centraal staat de werking van het onbewuste:
Mensen worden volgens hem gedreven door onbewuste driften van plezier en dood die echter niet onmiddellijk in de sociale wereld verwerkelijkt kunnen worden
Een deel van die driften wordt verdrongen
Kan tot psychische stoornissen leiden
o Mensen worden geboren als wezens op zoek naar een onmiddellijke bevrediging van hun driften
Centraal staan de erotische driften
Bij jonge kinderen is dit meer de warmte van andere voelen
Kinderen worden gedwongen om zich aan de realiteit aan te passen
Ze worden gedisciplineerd (want niet iedere behoefte kan onmiddellijk vervuld worden)
Drie centrale concepten:
o ES:
De onbewuste driften
De op onmiddellijke bevrediging gerichcte behoeften weerspiegelen de werking van het onbewuste
o ÜBER – ICH:
De maatschappelijke disciplinering, het intomen, de regels
o ICH:
Het aan het realiteitsprincipe aangepaste organisme
Verloopt niet zonder spanningen
Ontstaat uit de confrontatie tussen het ES en het UBER – ICH
Het oedipuscomplex:
o Het kind moet zich loswerken van de ouders waar het lichamelijk heel dicht bij staat
Vooral de tegengeslachtelijke ouder speelt hierin een grote rol
Het mannelijke kind moet worden losgemaakt van de hang naar het lichaam van de moeder
Het ervaart ook een sterk antagonisme tegenover zijn vader, concurrent voor de lichaamswarmte van de moeder
o Het kind verdrukt zijn erotische verlangen naar de moeder en zijn antagonisme tegenover de vader
De theorie van Freud:
o Sterk op mannen gericht
o Het vrouwelijke subject wordt als een soort spiegelproces gezien
Veel minder ontwikkeld
Margaret Mead
Behoort tot de culture – and – personality school:
o De culturele organisatie van een samenleving heeft een geel specifieke invloed op de ontwikkeling van de persoonlijkheid
o De focus op gelachtsroldifferentiatie:
Het onderscheid tussen jongens en meises
Nagegaan of de problemen die in onze samenleving zo intens met puberteit & adolescentie verbonden zijn
o Levensgebeurtenissen zoals geboorte, huwelijk, ziekte en dood die in het Westen als ingrijpende levensgebeurtenissen worden beschouwd
Worden door de Samoans als normale feiten van het leven, zonder emotionele betrokkenheid, ervaren
Samenvattend:
o De menselijke persoonlijkheid is uitermate plastisch
o Verschillen tussen individuen binnen eenzelfde cultuur zijn het resultaat van verschillen in socialisatie
Actua: Heimelijke geslachtsrolsocialisatie (p. 97)
o Tinky Winky met handtasje wel geschikt ?
Identiteit en zelfbeeld
Door socialisatietheorieën maken het dieper in te gaan op wat de menselijke identiteit is
o Door de internalisatie van de veralgemeende andere kan het kind zichzelf als ‘ik’ aanduiden
o Hierdoor wordt het mogelijk om de vragen “Wie ben ik?”, “Hoe ben ik?” te stellen
Het antwoord op die vragen bepaalt de identiteit van het kind
Het is duidelijk dat de generalized other vooral normatieve elementen bevat die verbonden zijn met het gedrag dat van kinderen of volwassenen verwacht wordt
o Dus identiteit is het verwijzen naar de sociale relaties
De identiteit:
o Gaat ook samen met bepaalde gevoelens
Die gevoelens zijn het resultaat van onze inschatting van de wijze waarop anderen ons evalueren
Het is niet enkel een mentale constructie, maar ook een gevoel
o Zelfwaardering en identiteit zijn het resultaat van interacties die we met anderen hebben
Cooley:
o Theorie over de wijze waarop mensen zichzelf evalueren
o Beschrijft niet echt de manier waarop het zelfbewustzijn ontstaat
Maar beklemtoont de functie ervan
Het bewustzijn bestaat uit de unieke menselijke kwaliteit om zichzelf te zien van ‘buiten uit’
o Omschrijft het verloop van de interactieprocessen
Het zelfbeeld van personen wordt gevormd met het concept ‘looking – glass – self’
Bevat drie elementen:
1. We stellen ons de wijze voor waarop we denken dat anderen ons zien, waarnemen en evalueren.
Idee van hoe we overkomen bij anderen
Bv Wij kunnen denken dat anderen ons als groot en mager of kort en dik zien
2. We interpreteren de reacties die de anderen hebben
Besluiten over de wijze waarop anderen ons evalueren
We vormen ons een idee van hun oordeel
Bv Wat vinden de anderen ervan dat we groot of klein zijn, dik of slank?
3. We ontwikkelen een zelfbeeld of een zelfconcept obs de evaluaties van de anderen
De gevoelens en de ideeën over onszelf zijn afgeleid van de manier waarop we denken dat de anderen ons zien of evalueren
Bv De idee dat anderen ons mooi vinden, kan leiden tot gevoelens van trots en een positief zelfbeeld
Niet noodzakelijk een accurate evaluatie (een continu, levenslang proces)
Actua: Zelfbeeld en anorexia nervosa (mensen met anorexia hebben een vertekend zelfbeeld)
Actua: Het zelfbeeld van de Vlaamse jeugd
Emoties
Zelfbewustzijn is sociaal
o Mensen zien zichzelf door de ogen van anderen
o De sociale vormgeving van de menselijke persoon gaat echter ook gepaard met het vormen van emoties
Emoties treden op als gedragsregulatoren
Bv Angst en schuldbesef hebben als doel sociaal ongewenst gedrag te verhinderen
Bv Een gevoel van welbehagen en hoge zelfwaardering door een compliment heeft als doel sociaal gewenst gedrag te bevorderen
Onderzoekers stelden vast dat de ontwikkeling van menselijke emoties parallel loopt met de groei van het operationele denken
o Grijze kader: Ontwikkeling van emotie (p. 101)
0 tot 3 maanden: plezier, opwinding verrassing (niet – aangeleerde emoties)
4 tot 10 maanden: angst en boosheid
11 tot 24 maanden: droefheid (nog geen zelfbewustzijn)
4 jaar: schuld en schaamte (zelfbewustzijn, besef beoordeling door anderen)
5 jaar: trots, na-ijver, jaloersheid (toename zelfbewustzijn)
6 tot 7 jaar: aantrekkelijkheid, moedig, eerlijkheid (self in vergelijking met anderen)
Wanneer kinderen de leeftijd van puber bereiken, beschikken ze over emoties die aanduiden dat ze in staat zijn abstract te denken
Vanaf die leeftijd kunnen kinderen gevoelens ontwikkelen over personen of gebeurtenissen die niet concreet waarneembaar zijn
Emoties: nature of nurture?
o Heel wat wetenschappelijke discussie over de vraag of emoties aangeboren of aangeleerd zijn
Angst is aangeboren (heel functioneel belet risico’s)
Angst is ook aangeleerd (kinderen worden bang gemaakt)
Kinderculturen: ‘peergroups’ en socialisatie
Er is altijd al aandacht geweest voor de invloed van leeftijdsgenoten
o Peergroups / leeftijdsgenoten
De autonome invloed van de leefwereld van de kinderen (kindercultuur)
o Kinderen vormen een sociale categorie, identificeren zich met andere kinderen, differentiëren zich van volwassen
o Ze leren via participatie aan collectieve activiteiten van kindergemeenschap bepaalde gedragsstrategieën aan
o Ze maken ook deel uit van de gemeenschap van de volwassen (duale positie)
Ook het geslacht kan een belangrijke invloed hebben
o Vanaf 3 jaar houden kinderen rekening mee met geslacht
o Er is een doorgedreven geslachtssegregatie binnen de kindergemeenschap
Vermijden van dyadische contacten met het ander geslacht
Rolsocialisatie
Socialisering blijft ook bij volwassenen verder gaan
Het verloop van de rolsocialisatie bij adolescenten, buiten de gezins- en schoolcontext, en bij volwassenen kan worden gezien in termen van afzonderlijke stadie die moeten doorlopen worden
o Elk stadium wordt daarbij beschouwd als een fase van toenemende bewustwording van de impliciete en expliciete rolverwachtingen
o Elk stadium omvat een wisselwerking tussen de rolaspirant en de rolverwachtingen vanuit de omgeving
Stadia:
o Anticiperende fase:
De rolaspirant neemt de nieuwe positie nog niet in, maar koestert wel al een aantal gestereotypeerde en geïdealiseerde verwachtingen mbt de rolvervulling
Mentale voorbereiding
o Formeel stadium:
De neofiet neemt de sociale positie in en leert de officiële en formele verwachtingen, die samengaan met de nieuwe rol, vanbuiten
Een bijzonder kenmerk bij dit stadium is sterk conform gedrag
o Informeel stadium:
Omvat het leren van het inofficiële en informele gedrag
o Persoonlijke invulling van de rol:
De rolbekleders zijn in staat de eigen verwachtingen en opvattingen aan de rol op te dringen
Actua: Politieke rolsocialisatie (Mickey Mouse roept op tot terrorisme) (p.106)
Een van de meest centrale rolsocialisatie in elke samenleving
o De geslachtsrolsocialisatie
o Vrouwen en mannen => het ‘passende’ gedragspatroon
Grijze kader: Geslachtsverschillen in spelgedrag van éénjarigen
o Conclusie:
Moeders belonen meisjes, op onbewuste manier, om passief en afhankelijk te zijn. Terwijl jongens beloond worden wanneer ze actief en onafhankelijk zijn
Ook de massamedia versterken bepaalde opvattingen over hoe meisjes en jongens zich moeten gedragen en wat hun plaats is in de samenleving
Socialisatie en structuren
De structuur van het gezin
Gezin:
o De belangrijkste instelling waarbinnen de eerste fasen van het socialiseringsproces plaatsgrijpen
Alle eigenschappen van een primaire groep
Een vertegenwoordiger van de maatschappij
Opvoedingstaak zo goed mogelijk vervullen
Een cultuurfilter
De vertaler van relevante waarden en normen
o Structurele kenmerken (gemiddelde leeftijd binnen het gezien, geslachtsratio, aantal kinderen) van het gezin oefenen een belangrijke invloed uit op de intellectuele ontwikkeling van het kind
Intelligentie is afhankelijk van:
De grootte van het gezin
Een klein gezin zou beter zijn
De geboorterang van het gezin
De eerstgeborenen scoren meestal hoger op intelligentiematen
De hoeveelheid middelen is ook belangrijk
Resource dilution: hoe meer kinderen, hoe meer de aanwezige middelen binnen het gezin verspreid moet worden
De eerstgeborene wordt bijna uitsluitend met volwassenen geconfronteerd
De geboorteafstand van het gezin
De intervalperiodes tussen de geboorten
De eerstgeboren:
Dominante positie: sterker, groter, slimmer
Verantwoordelijk voor broers en zussen
De later geboren kinderen:
Streven naar onderscheiding en verandering
Verwerpen autoriteit
! Primogeniture: de eerstgeborene is ook de voornaamste of enigste erfgenaam
Het gezin binnen de sociale structuur
Sociale klasse:
o Het al dan niet bezitten van eigendom en controle over de productiemiddelen
Melvin Kohn:
o De aard en de eisen van het beroepsleven van de vader
Verschillende waarden worden belangrijk gevonden bij de opvoeding van kinderen
o Arbeidersklasse:
Arbeiderskinderen moeten gehoorzaam zijn, netjes de regels volgen en ervoor zorgen dat ze niet in de problemen komen
Regelgebonden, uiterlijke conformiteit (meer lichamelijke bestraffing), externe controle (bestraffing)
o Middenklasse:
Besteden veel aandacht aan het stimuleren van de nieuwsgierigheid van hun kinderen
Meer aandacht aan het motiveren van hun kinderen en passen minder fysieke bestraffing toe
Het leren motiveren van beslissingen (argumentatie)
o Waarom zijn tussen deze 2 klassen verschillen?
Arbeidsomstandigheden: occupational self – direction
Veel of weinig supervisie
Veel of weinig initiatief
o Kohn’s vraag:
Heeft de sociale klasse invloed op psychisch functioneren?
JA
Vergelijkend onderzoek: Polen, Japan en USA: dus structureel en geen cultureel effect
Referentiegroeptheorie
MEAD:
o Enkel die groepen waartoe men daadwerkelijk behoort kunnen een invloed uitoefenen op het gedrag
o Referentiegroepen:
Normatieve referentiegroepen:
Een bron van waarden en normen waarop een persoon zijn gedrag afstemt
Comparatieve referentiegroepen:
Fungeert als een vergelijkingsbasis
Door een individu aangewend om haar / zijn eigen situatie te beoordelen
o Welke groep is referentiegroep?
Status / prestige van de groep
Anticipatory socialization:
Een persoon neemt de normen, waarden en attitudes over van een groep, nog voor zij / hij tot die groep behoort (een groep waartoe ze wensen te behoren)
Bv Iemand die succesvol is in zijn / haar beroep, neemt de gedragingen, waarden en normen van een hogere beroepsklasse over, nog voor hij / zij zelf tot die beroepsklasse behoort
o Meer dan één referentiegroep is ook een mogelijkheid
Doorkruisende referentieschema’s
‘Overseasnon combat men’ vergelijken zich met soldaten op het thuisfront (p. 114)
Samenvattend:
o Begrip referentiegroep:
Aangetoond dat waarden en normen van groepen waartoe men niet behoort, maar die men wel als referentiegroep beschouwt, kunnen het individu beïnvloeden
o Grijze kader:
‘Kinderen worden tieners’
Het kind gaat geleidelijk activiteiten overnemen en voorwerpen integreren in zijn / haar leven die hem / haar losmaken van het kind zijn
Kind – zijn is een toegeschreven status
Tiener – zijn is een verworven status