Cognitieve ontwikkeling (functies)
Vooraf:
PIAGET: peutertijd = overgang tussen 2 verschillende periodes
- einde van de sensomotorische fase met equilibrium rond 1,5 jaar
- begin van pre-operationele fase met desequilibrium
Einde van sensomotorische fase.
- Tertiaire circulaire reacties = experimenteren (12 - 18 m)
- Geinterioriseerde tertiaire circulaire reacties = inwendig experimenteren = peuter heeft voorstellingen en handelt nu ook op voorstellingsniveau
- is einde van sensomotorische fase = einde van enkel motorisch reageren op louter sensorische input / prikkels ( nu ook innerlijk reageren op voorstellingsniveau).
- Rond 1,5 jaar: relatief equilibrium is bereikt
- algemene betekenis van E: Het bereiken van een evenwicht tussen assimilatie en accommodatie. Wanneer het individu erin geslaagd is om nieuwe schema’s te ontwikkelen waardoor het nu in staat is om op een aangepaste manier om te gaan met een bepaald soort werkelijkheid.
- specifieke betekenis: weet vrij gepast zijn sensomotorische schema’s in zeer wisselende situaties te gebruiken m.a.w. weet op een zeer gepaste manier motorisch te reageren m.a.w. verwerft logica in het handelen (chimpaseeleeftijd).
- Zijn (waarnemings)wereld wordt geordend, gestructureerd, stabieler = er ontstaat een geordend wereldbeeld (= WB).
- bij baby: WB is chaotisch, ongestructureerd (zie adualisme = geen subject - objectsplitsing)
- bij peuter: er ontstaat een geordend, gestructureerd WB omdat / doordat:
- de peuter objectpermanentie verwerft door
- orthoscopische waarneming
- grootte en vorm - constantie (ongeacht afstand en hoek)
- geheugenfunctie
- de peuter ontdekt structuur en ruimte in tijd
- ruimte: ruimten worden samengevoegd tot structuur waarbinnen activiteiten zich afspelen
- tijd: ontdekt opeenvolgingen
- de peuter ontdekt causaliteit (oorzaak en gevolg): o.a. als ik dit doe, dan ...
- gevolg (1-2-3):
- adualisme verdwijnt; subject - objectpermanentie ontstaat
- hij weet reeds vrij goed rekening te houden met de dingen zoals ze in werkelijkheid zijn (logica van het handelen)
- samenvattend (1-2-3): evolutie van “egocentrisch” wereldbeeld van baby naar meer “gedecentraliseerd” wereldbeeld van peuter. (Piaget: “Copernicaanse revolutie”)
Begin van pre-operationeel denken (kenmerken).
Vooraf: fase van de geïnterioriseerde circulaire reacties
- kind heft voorstellingen - de voorstellingsfunctie manifesteert zich
- gevolg: kind reageert
- niet enkel meer op wat hier en nu waarneembaar is
- maar ook op situaties die:
- niet meer daadwerkelijk aanwezig zijn
- het zich alleen maar herinnert of voorstelt
- enkel via één of ander symbool aanwezig wordt voorgesteld
- De symboolfunctie manifesteert zich = het vermogen tot representeren
- definitie: vermogen waarbij afwezige objecten en gebeurtenissen door symbolen aanwezig worden gesteld
- het symbool staat voor iets wat het zelf niet is
- het symbool verwijst naar iets
- 5 gedragingen die getuigen van de symboolfunctie
- fantasiespel
- tekenen
- uitgestelde imitatie
- mentale beelden (o.a. dromen, nachtmerries)
- taal
- Verwarring van fantasie en werkelijkheid
Er is een desequilibrium.
- Algemene betekenis van DES: onevenwicht. Bij Piaget het onevenwicht dat in iedere nieuwe periode van de cognitieve ontwikkeling ontstaat, wanneer het individu te maken krijgt met een nieuw soort ervaringsmateriaal dat het probeert in te passen in de oude cognitieve schema’s. Er is dan een assimileren (een opnemen van het nieuwe), zonder te accommoderen (zonder de schema’s zelf aan te passen aan de nieuwe werkelijkheid). Peuters en kleuters behandelen hun eigen fantasieën soms alsof het reële waarnemingen zouden zijn. En op een soortgelijke manier kunnen pubers hun eigen ideeën soms voor werkelijk nemen.
- specifieke betekenis: het kind neemt zijn fantasie voor werkelijkheid aan
- gevolg: vernieuwd egocentrisme = de werkelijkheid niet zien / denken zoals ze is (vervormd door eigen fantasieën)
- Egocentrische of kinderlijke denkvormen (!!! En bij peuter en kleuter !!!)
- antropomorfisch of animistisch denken: levenloze dingen en dieren eigenschappen van de mens toekennen bv.: stompen tegen bank : stoute bank + fysiognomisch waarnemen: alle dingen hebben een uitdrukkingskarakter
- artificialistisch denken: het kind denkt dat alles gemaakt is door de mens
- finalistisch denken: het kind denkt dat alles een doel heeft
- fenomenalistisch - causaal: het kind denkt dat 2 elementen met elkaar te maken hebben (oorzaak - gevolg) bv.: het sneeuwt ? dag erna verjaardag
- magisch denken: het lot bevragen, door iets vurig te wensen het realiseren
fylogenese ? ontw. Van de soort
autogenese ? ontw van het individu
De fylogenese herhaalt zich in de autogenese
- het preconceptueel denken:
- peuter is in de pre-operationele fase d.w.z. kan nog geen operatische of logische bewerkingen op zijn voorstellingen / denkinhouden uitvoeren: kan m.a.w. niet klasseren, ordenen en conserveren.
- in pre-operationele fase: 2 fasen
. pre-conceptueel denken (2 - 4 j)
- intuïtief denken (4 - 6/7 j)
- peuter is in pre-conceptuele fase: gebruikt geen concepten (= begrippen), wel pre-concepten = woorden zonder “algemene” verwijzingsfunctie
begrip: heeft inhoud en omvang
. inhoud = aantal wezenskenmerken (gemeensch. Kenmerken)
- omvang = aantal objecten waarop begrip van toepassing is
- WET: hoe groter de inhoud, hoe kleiner de omvang (en omgekeerd)
tot begrippen komen veronderstelt
- gelijkenissen (generaliseren) vatten
- verschillen (discrimineren) vatten
preconcepten = globs = vage globale begrippen met te kleine omvang (overdiscriminatie) of te grote omvang ( overgeneraliseren) = geen duidelijk afgelijnde begrippen